Een werkgever kan door middel van het toekennen van aandelen(opties) trachten de werknemer meer te betrekken bij de bedrijfsvoering. Aan deze beslissing zijn verschillende fiscale gevolgen verbonden. In dit artikel wordt een aantal van deze aspecten besproken.
Ondernemers die hun onderneming drijven in de vorm van een BV kunnen hun werknemers meer betrekken bij hun onderneming door ervoor te kiezen om aan de werknemer aandelen(opties) toe te kennen. Eventueel kan ervoor worden gekozen om het aandelenkapitaal te verdelen over meerdere soorten aandelen
In dit artikel worden de fiscale gevolgen van deze toekenning besproken. Eerst wordt ingegaan op de fiscale gevolgen voor de werknemer, daarna op de fiscale gevolgen voor de werkgever.
Indien een werknemer aandelen(opties) krijgt toegekend, dan is sprake van loon in natura. Dit loon maakt deel uit van het belastbare loon voor de loonheffingen. Art. 10 Wet op de loonbelasting 1964 (hierna Wet LB) definieert loon immers als ‘al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten’. Dit loon dient te worden gewaardeerd. Op grond van art. 13 Wet LB wordt loon in natura als hoofdregel gewaardeerd op de waarde die daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend.
Nadat de aandelen(opties) als loon in aanmerking zijn genomen, gaan zij behoren tot het privévermogen van de werknemer. De inkomsten die uit deze aandelen(opties) voortvloeien hebben geen relatie meer met de dienstbetrekking en zullen in de belastingheffing worden betrokken via box 3 (inkomsten uit sparen en beleggen) of via box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang).
In beginsel dient de werkgever over de waarde van de aandelen(optie) loonheffing in te houden en af te dragen op het moment van toekenning daarvan.
De Wet LB bevat een bijzondere bepaling met betrekking tot het toekennen van aandelenopties. Vanuit de hoofdregel van art. 13 Wet LB zou de waarde in het economische verkeer op het tijdstip waarop de opties worden toegekend tot het loon moeten worden gerekend. Na toekenning van de opties zouden deze dan tot het privévermogen van de werknemer gaan behoren. Daaruit voortvloeiende inkomsten zijn dan voor de inkomstenbelasting belast in box 2 of 3.
Ingevolge art. 10a Wet LB wordt echter niet de waarde van het aandelenoptierecht tot het loon gerekend, maar hetgeen door de werknemer ter zake aan de uitoefening of vervreemding van dat recht wordt genoten. Op het tijdstip waarop het optierecht wordt toegekend vindt dus nog geen heffing plaats. De overgang van de loonsfeer (box 1) naar box 2 of 3 doet zich daardoor nog niet voor.
De heffing van loonbelasting op het moment waarop het optierecht wordt uitgeoefend kan onder omstandigheden leiden tot liquiditeitsproblemen bij de werknemer. Hij verwerft immers wel een waardevol aandelenpakket, maar heeft mogelijk niet de liquide middelen om de belasting daarover te voldoen.
In verband daarmee is op Prinsjesdag 2021 bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat het mogelijk maakt om de belastingheffing pas te laten plaatsvinden op het moment waarop de verkregen aandelen ook kunnen worden verkocht. Heffing vindt in ieder geval plaats vijf jaar na uitoefening van het optierecht.
De Wet LB biedt echter, naast de inhouding van loonbelasting, ook de mogelijkheid om vergoedingen aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. De werkgever brengt de vergoeding dan onder in de zogenoemde werkkostenregeling (WKR).
Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel is slechts mogelijk als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. Er is sprake van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking;
2. De vergoeding is naar omvang niet in belangrijke mate (30%) groter dan de omvang van vergoedingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen (gebruikelijkheidscriterium).
De Belastingdienst hanteert bij de toetsing aan het gebruikelijkheidscriterium een doelmatigheidsmarge van € 2.400. Dit betekent dat in gevallen waarin het totaal van de in één jaar aan een werknemer verstrekte vergoedingen niet hoger is dan € 2.400 wordt aangenomen dat de vergoeding(en) gebruikelijk zijn.
Indien de Belastingdienst van mening is dat aanwijzing als eindheffingsbestanddeel ongebruikelijk is, dan moet de Belastingdienst dat aannemelijk maken. Aan het gebruikelijkheidscriterium is in ieder geval voldaan als vergoedingen en verstrekkingen worden toegekend waarop een zogenoemde gerichte vrijstelling van toepassing is. Zoals bijvoorbeeld een vergoeding voor reiskosten van de woning naar de arbeidsplaats. Van het gebruikelijkheidscriterium is, buiten de gerichte vrijstellingen, bijvoorbeeld sprake bij toekenning van een gebruikelijk kerstgeschenk.
Indien een vennootschap als werkgever aandelen toekent aan haar werknemer(s) heeft zij een tweetal opties:
– De vennootschap geeft nieuwe aandelen uit;
– De vennootschap koopt bestaande aandelen in en draagt deze vervolgens over aan de werknemer.
Indien de vennootschap ervoor kiest om nieuwe aandelen uit te geven wordt daarmee haar aandelenkapitaal uitgebreid. Indien de aandelen als arbeidsbeloning worden toegekend vindt geen daadwerkelijk storting van kapitaal op de aandelen plaats. Het in de heffing van loonbelasting in aanmerking te nemen loon kan, voor zover dat betrekking heeft op de toegekende aandelen, niet op de winst in aftrek worden gebracht.
In plaats van uitgifte van nieuwe aandelen kan de vennootschap er ook voor kiezen om bestaande aandelen in te kopen van de zittende aandeelhouders en deze ingekochte aandelen vervolgens over te dragen aan de werknemer.
In dit geval is ten aanzien van de zittende aandeelhouders mogelijk sprake van een vervreemding van (een deel van) het door hen gehouden aanmerkelijk belang en volgt afrekening in box 2 over het genoten vervreemdingsvoordeel.
Bij een bedrijfsoverdracht zal het initiatief tot het overdragen van de aandelen overigens niet komen van de vennootschap, maar van de aandeelhouder zelf. Indien voldaan is aan de gestelde voorwaarden kan ter zake van deze overdracht afrekening in box 2 mogelijk achterwege blijven vanwege de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.
In dit artikel is aandacht besteed aan de verschillende fiscale gevolgen van aandelen(opties). Afhankelijk van de bedoelingen van de werkgever leidt toekenning tot directe heffing van loonbelasting. Naar de huidige stand van de jurisprudentie kan het voordeel niet als eindheffingsbestanddeel worden aangewezen, tenzij het om een verstrekking met een beperkte waarde gaat. Bij uitgifte van nieuwe aandelen als arbeidsbeloning kan de waarde van de aandelen, ondanks de heffing van loonbelasting, niet in aftrek worden gebracht op de winst.