Een bv draagt een auto voor nog geen 10% van de marktwaarde over aan de aandeelhouder. Het verschil wordt belast met inkomstenbelasting. Daarover is geen verschil van mening, maar over de btw zijn bv en fiscus het niet eens.
Een directeur-grootaandeelhouder neemt in 2020 een personenauto over van zijn bv voor een koopsom van € 2.624. Dit is inclusief btw en € 124 rest BPM. De auto is op dat moment volgens een taxatierapport € 29.750 waard. In de btw-aangifte wordt een vergoeding van € 24.484 (waarde auto minus rest-BPM en btw) aangegeven en een af te dragen bedrag van € 5.141.
Voor de vennootschapsbelasting, de dividend- en de inkomstenbelasting wordt uitgegaan van de overeengekomen koopsom van € 2.624. Voor het verschil tussen marktwaarde en overnameprijs (€ 27.126) wordt een (verkapt) dividend aangegeven.
De bv maakt bezwaar tegen de eigen btw-aangifte. Zij stelt dat de btw niet over de taxatiewaarde moet worden berekend, maar over het bedrag van de vergoeding zoals die op de factuur is vermeld: € 2.066. Het verschil tussen de op de factuur vermelde btw van € 434 en de op aangifte betaalde btw van € 5.141 wordt teruggevraagd. De Belastingdienst vindt dat de btw over de marktwaarde moet worden berekend en wijst het bezwaar af.
De bv gaat tegen deze beslissing in beroep bij de rechtbank. Zij beoordeelt het geschil aan de hand van drie vragen:
Volgens de bv is er een rechtstreeks verband tussen de vergoeding en de levering van de auto. De marktprijs heeft daarop geen invloed. De inspecteur meent daarentegen dat de aandeelhoudersrelatie zozeer van invloed is op de prijs dat deze prijs geen reële tegenwaarde vormt voor de over te dragen auto.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van de levering van een auto onder bezwarende titel. Het feit dat er verschil bestaat tussen de vergoeding en de markwaarde van de auto maakt voor de btw niet uit. De heffingsmaatstaf is de op de factuur vermelde vergoeding.
De inspecteur beschouwt het samenstel van rechtshandelingen als een poging om de heffing van btw op privégebruik met oneigenlijke middelen te beperken. Volgens de bv is dat niet zo, omdat de transactie mede werd ingegeven door een wijzing in het bijtellingspercentage voor de loonbelasting: dat zou het volgende jaar van 7% naar 25% worden verhoogd.
De rechtbank oordeelt dat de bv het recht niet heeft misbruikt. Het staat de belastingplichtigen immers vrij om de voordeligste weg te kiezen. Het feit dat de lage vergoeding btw bespaart is niet voldoende om te spreken van misbruik van recht.
De rechtbank ziet geen direct verband tussen dividend en de prestatie. Ontbreekt een dergelijk verband dan is het (verkapte) dividend volgens het Europese Hof van Justitie geen tegenprestatie voor de btw.
De rechtbank stelt de bv in het gelijk. De gevraagde vermindering moet worden verleend en het betaalde griffierecht moet worden vergoed. De bv ziet af van een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak biedt voor dga’s een interessante mogelijkheid om btw te besparen door een auto tegen een vergoeding die lager is dan de marktwaarde over te nemen van de bv. Uiteraard moet wel inkomstenbelasting worden betaald over het verschil tussen de marktwaarde en een lagere vergoeding. Per geval moet worden bezien wat de mogelijkheden zijn. Voor de praktijk is van belang dat wel sprake is van een vergoeding. In het geval geen vergoeding wordt overeengekomen geldt voor de omzetbelasting de marktwaarde als uitgangspunt.
De IB-ondernemer zal niet profiteren van deze uitspraak. Bij de overgang van een auto van zakelijk naar privévermogen verandert de auto niet van eigenaar. Er kan dan ook geen sprake zijn van een levering tegen een vergoeding. Om te voorkomen dat de auto zonder heffing van btw bij de eindgebruiker terecht komt wordt deze overgang gelijkgesteld met een levering onder bezwarende titel (artikel 3, derde lid onder a Wet OB 1968). In dit geval moet de btw wel over de waarde van de auto worden berekend.